Recensies


Meininger-Trio met werken van Katherine Hoover, Marcelle de Manziarly en Louise Farrenc

De drie trio’s voor fluit, cello en piano op deze recente cd hebben een romantische inslag. Het eerste werk, ‘Lyric Trio’ van de Amerikaanse Katherine Hoover (geb 1937), werd in 1983 geschreven. Het eerste van de drie delen heeft als basis een pittig kernmotief van vier tonen, waardoor dit deel een hechte eenheid toont. Het tweede deel, een vloeiende serenade, laat de drie instrumenten mooi soleren. De korte duur – nog geen drie minuten – van het laatste deel, een virtuoze, briljante storm van noten, deed mij wensen dat de eerste twee delen ook iets korter waren geweest. Hoovers schrijfwijze is tonaal, stilistisch een mengeling van romantiek en neoklassiek. Dat Hoover zelf ook fluitist is, is evident in de uitstekende fluitpartij.

Ook het trio uit 1952 van de Française Marcelle de Manziarly (1899-1989) is tonaal. De langzame delen zijn mysterieus van sfeer, terwijl het laatste deel op een vrolijke, huppelende volksmelodie lijkt gebaseerd. Als ik zou moeten kiezen, dan vind ik Manziarlys trio boeiender dan dat van Hoover. Manziarly studeerde bij Nadia Boulanger in Parijs, en directie bij Felix Weingartner in Basel. Behalve kamermuziek heeft Manziarly ook voor orkest geschreven. De eerste uitvoering van haar pianoconcert, met haarzelf als soliste, vond in 1933 in Amsterdam plaats, met het Concertgebouworkest onder leiding van Alfredo Casella.

Werken van de tweede Française op deze cd, Louise Farrenc (1804-1875), worden in Nederland zelden uitgevoerd. Maar toevallig klonk haar trio op. 45 in de Kleine Zaal van het Concertgebouw op 2 december jl., prachtig gespeeld door het Ferschtman Trio. In Farrencs trio kan een fluit de viool vervangen, wat het Meininger Trio inderdaad doet. Farrenc schreef dit werk in 1862, een van de weinige composities na de tragische dood in 1859 van haar dochter, een begaafde pianiste. Farrenc was bekend om haar kamermuziek en ontving hiervoor in 1861 en 1869 de ‘Prix Chartier’ van de Académie des Beaux-Arts. Farrencs vierdelige trio is met 23 minuten het langste van de drie opgenomen werken. Hoewel harmonisch niet gewaagd, is dit trio solide van constructie; men blijft geboeid luisteren. De vertolking door het Ferschtman Trio was in de snelle delen wat sneller en daardoor ook wat lichter dan de uitvoering op deze cd. De vertolkingen door het Meininger Trio zijn over het algemeen uitstekend. Soms klinkt de cello naar mijn smaak wat ver weg, terwijl de fluit veel directer klinkt, vooral in het trio van Farrenc. Het Meininger Trio werd in 1994 opgericht door fluitiste Christiane Meininger, met celliste Françoise Groben en pianist Rainer Gepp.

Helen Metzelaar

Meininger-Trio, Hoover – De Manziarly – Farrenc, DeutschlandRadio 60130-215

^


Voorgoed het ogenblik - muse conNAction speelt gedichten van Gerrit Kouwenaar, ter gelegenheid van zijn 80e verjaardag    

Het is alweer een half jaar geleden dat deze cd is uitgegeven, maar voorgoed het ogenblik is zo een bijzondere uitgave dat we er graag iedereen alsnog op wijzen.

Net als de in 2002 verschenen cd teer in de tijd, klinkt ook op deze nieuwste productie van het duo muse conNAction de prachtige en doortastende muziek van Annemiek van de Geijn (piano/compositie) met een wonderbaarlijk mooie voordracht van Noortje Korst (zang/drama). Hier en daar bijgestaan door het Vondelkwartet hebben de gedichten van Gerrit Kouwenaar een enorme zeggingskracht. Des te meer daar de vormgeving van  het cd-boekje ook geïnspireerd is door zijn woorden. Het laatste gedicht, totaal witte kamer, is gesproken door Kouwenaar zelf en gaat over de dood van zijn vrouw: ‘en dat wij dan bijna het volmaakte napraten alsof het gedrukt staat, witter dan leesbaar’.

Witter dan leesbaar zijn de teksten die afgedrukt staan in het boekje. Weliswaar in blinddruk zodat het met de juiste lichtval leesbaar wordt. Zo staat alles in verband met elkaar, zelfs het dankwoord aan het eind van het boekje. Daarin komen de woordkunstenaars in Annemiek van de Geijn en Noortje Korst naar boven. Een voorbeeld hiervan wil ik u niet onthouden: “dank aan Agnes Nederhof voor het openstellen van haar huis en hart. De luiken van Huize Hazard gingen dicht om gedichten te laten ontluiken.”

Deze twee muzen vormen sinds 2000 een verbond. Tot nu toe is het een zeer vruchtbare verbintenis gebleken, waaruit reeds vier cd’s en acht live producties zijn ontstaan. Bovendien geven ze workshops en trainingen. Voor het bestellen van ‘voorgoed het ogenblik’ verwijs ik u naar www.museconnaction.nl, een website die je van echte muzen als Noortje Korst en Annemiek van de Geijn kunt verwachten.

Clara de Mik  

^


Olga Averino´s De kunst van het zingen

Boekrecensie

Olga Averino rond 1933Met de nieuwe vertaling van O. Averino´s Principles and art of singing (1988) is er in Nederland gelukkig weer een auteur toegevoegd aan de kleine groep schrijvers die de zangkunst vanuit een nieuw perspectief belichten. Olga Averino (Moskou, geb. 1895) studeerde zang en piano aan het Keizerlijk Conservatorium van Saratov. Nadat ze nog maar net haar zangcarrière in Rusland was begonnen, moest ze vanwege revolutie en burgeroorlog haar land ontvluchten. Er volgde een periode van omzwervingen, ziektes en ontberingen, aan het einde waarvan ze via China in de Verenigde Staten belandde. In deze moeilijke tijd raakte ze van het besef doordrongen dat muziek een wonderbaarlijke kracht in zich draagt die mensen zelfs in de moeilijkste omstandigheden op de been kan houden. 

Averino concentreert zich bij het formuleren van haar principes voor het zingen op de begrippen coördinatie, energie en verbeelding. Zij neemt als uitgangspunt voor haar methode het natuurlijke gemak waarmee sommige zangers muziek uitvoeren. Tijdens haar jarenlange ervaring als zangdocente raakte Averino er echter van overtuigd dat een goede coördinatie en gemak bij het uitvoeren van muziek geen mysterieuze talenten zijn, die maar weinigen van nature hebben meegekregen, maar vaardigheden die kunnen worden getraind. In De kunst van het zingen bespreekt zij de manier waarop deze vaardigheden ontwikkeld kunnen worden. Ze schetst hoe door het ontwikkelen van het voorstellingsvermogen, de coördinatie en de energiebalans van de zanger de muzikaliteit en techniek hoorbaar verbeteren.

De kunst van het zingen is een inspirerend boek. Het zal in de eerste plaats beginnende en ervaren zangers aanspreken. Aan de ene kant geeft het boek inzicht in Averino’s levenswijze als musicus en zangeres. Aan de andere kant reikt het een aantal oefeningen aan die haar hebben geholpen deze levenswijze te realiseren.

Muziek bestaat volgens Averino uit verschillende lagen. In de onderste laag van deze structuur ligt een aantal fundamentele fysieke mechanismen van universeel menselijke aard. Deze mechanismen liggen op een instinctief niveau. Hoewel de mens op dit niveau geen directe invloed op zichzelf of zijn reactie op muziek kan uitoefenen, neemt Averino deze mechanismen in haar methode als uitgangspunt. Ze gaat er vanuit dat iedereen bepaalde muzikale gaven bij zijn geboorte heeft meegekregen die ontwikkeld kunnen worden.

Averino’s inzichten sluiten aan bij de theorie dat muzikale patronen niet willekeurig tot stand komen, maar nauw verbonden zijn met de aard van het menselijk zenuwstelsel. Op basis van deze theorie kan zij stellen dat door goed gecoördineerd zingen er regelmatige patronen in de hersencellen ontstaan. Deze patronen helpen nieuwe muzikale ervaringen te structureren en geven de zanger een harmonieus gevoel tijdens het zingen. Averino maakt bij het formuleren van haar principes telkens weer gebruik van die wetenschap.

De formulering van de principes is echter af en toe zo bondig en abstract, dat het voor de zanger moeilijk is de stap van principe naar de praktijk van het zingen te maken. Daarnaast is het aantal praktische zangoefeningen in het boek te klein om die overgang zelfstandig te kunnen maken. De hoge eisen die Averino stelde aan haar eigen zangstudenten, stelt ze ook aan de lezer. Het lezen van het boek vormt eigenlijk een onderdeel van de spirituele weg naar de kunst van het zingen en boet daarmee in aan toegankelijkheid. Lang niet iedere zanger zal het geduld, de muzikaliteit en de intelligentie hebben om zich zelfstandig de gegeven principes eigen te maken. Om die weg iets lichtvoetiger te kunnen begaan, kan het boek het beste gebruikt worden in de context van zanglessen.  

In die context kunnen Averino´s principes in twee richtingen gaan werken: een goede lichamelijke coördinatie kan muzikale expressie ondersteunen, maar een sterke muzikale voorstelling kan ook de juiste balans in het lichaam creëren.

Voor Averino dient muziek allereerst om de emotionele menselijke werkelijkheid te structureren. Hierbij gaat het niet om de beschrijving, maar om de ervaring van die werkelijkheid. Muziek is volgens Averino het mooiste en meest complete systeem dat we hebben om ons emotionele leven te beschrijven, te voelen en te beïnvloeden. Die kracht dankt het aan de verbinding met fysiologische en neurologische systemen en reacties. Averino is er zonder meer in geslaagd de lezer met die kracht in aanraking te laten komen.

Gegevens over het boek:

Olga Averino, De kunst van het zingen, Haarlem, 2002 (uit het Engels vertaald door Liesbeth de Kat en Hilda Stuyt; oorspronkelijke Engelse versie: Principles and Art of Singing, 1988). De kunst van het zingen kunt u bestellen door € 17,00 (excl. €3.99 verzendkosten) over te maken op girorekening 9312055 t.n.v. Berg.IMC, Mozartstraat 15, 6815 CS Arnhem. Uw bestelling wordt dan zo spoedig mogelijk verzonden naar het adres op de acceptgirokaart. Meer informatie en een bestelformulier kunt u vinden op de website: http://averino.berg-imc.nl

Jacomien Prins Utrecht, oktober 2002

^


La Compagnie Baroque: “Een muzikaal portret van Elisabeth Claude Jacquet de la Guerre”,

(gehoord op 6 juni 2003 in de Engelse Kerk, Amsterdam)

Het is volkomen terecht dat La Compagnie Baroque, een van de vele uitstekende barokensembles in Nederland, aandacht schenkt aan Elisabeth Claude Jacquet de la Guerre (1665-1729). Dit muzikaal wonderkind, dochter van orgelbouwer Claude Jacquet, kon al op haar zevende zeer moeilijke werken van blad spelen en in alle toonsoorten improviseren. Nadat zij voor Louis XIV had voorgespeeld en gezongen, nam hij de verantwoording voor haar verdere opleiding op zich. Op haar twaalfde werd zij zelfs “la merveille de notre siècle” genoemd.

Op het programma stonden drie werken van Jacquet de la Guerre: een cantate, een triosonate en een suite voor klavecimbel. Jacquet de la Guerre heeft veel cantates op bijbelse thema’s gecomponeerd. Deze cantate opent in een jubelende stemming: “Schalt juichende trompetten”, maar kent ook vele dramatische momenten: “Maar Hemel! Te midden van dit feestgewoel hoor ik doordringende kreten, ik zie tranen vloeien” (de programmatoelichting bevat een Nederlandse vertaling door Koos Fernhout).

Voor dit programma heeft La Compagnie Baroque, bestaande uit sopraan Marielle Maaswinkel, violiste Barbara Erdner, gambiste Karin Preslmayr en klaveciniste Noriko Amano, de bezetting uitgebreid met een traverso, gespeeld door Mirjam van der Maas. Waarschijnlijk zijn er in Jacquet de la Guerres cantate ‘Le temple rebasti’ geen aparte partijen voor traverso en viool, want zij speelden vaak unisono samen, of wisselden elkaar af. Voor degenen die de moderne fluit gewend zijn, hebben de lage tonen van de traverso weinig draagkracht. Het samenspel van dit ensemble was uitstekend en soliste Marielle Maaswinkel zong met veel gevoel voor dramatiek. Vooral in de virtuoze uitvoering van de triosonate in d-groot vlogen de vonken ervan af.

In het programmaboekje wordt toegelicht dat de twee andere componisten, Jean-Marie Leclair l’Aîné (1697-1764) en Michel Pignolet de Monteclair (1667-1737), zijn gekozen als vertegenwoordigers van de generatie na Jacquet de la Guerre, twee componisten die de synthese van de Italiaanse en Franse componeerstijl verder hebben uitgewerkt. Michel Pignolet de Monteclair is echter twee jaar na Jacquet de la Guerre geboren, ietwat kort om hem onder de opvolgende generatie te rangschikken. Desalniettemin was zijn cantate “Morte di Lucretia” prachtig, vooral de chromatische wendingen en de momenten van plotselinge stilte als Lucretia sterft (omdat ze onteerd is door verkrachting, moet ze traditiegetrouw zelfmoord plegen).

Overigens meldt hun folder dat het ensemble “een theatrale dimensie” toevoegt aan hun uitvoeringen: “door het gebruik van de authentieke gestiek, de gestileerde lichaamstaal uit de barok die recentelijk is herontdekt.” Hier had ik meer over willen weten.

Helen Metzelaar (juni, 2003)

^


24 Capriccios for violin from the Netherlands NM 92120

Het lijkt alsof er de laatste jaren een nieuw idee rondwaart. Je vraagt een aantal Nederlandse componisten om naar aanleiding van een beroemd werk of beroemde serie werken uit het klassieke repertoire hun eigen versie te schrijven. Zo verzocht Eleonore Pameijer enige jaren geleden tien componisten om zich te laten inspireren door de levendige en grillige Fantasieën voor fluit solo van Georg Philipp Telemann en een muzikaal commentaar op één van de fantasieën te schrijven.

Aan het begin van de negentiende eeuw schreef Nicolò Paganini 24 Capricci voor viool solo, op. 1. Paganini oogstte hiermee veel roem; de capriccio’s zijn tot op de dag van vandaag belangrijke werken. In 1998 gaf de Rotterdamse Kunststichting opdracht aan 24 in Nederland wonende componisten om een capriccio voor viool solo te schrijven in de traditie van Paganini’s beroemde capriccio’s. Deze werken zijn net als bovengenoemde Fantasieën bij Donemus in een verzamelbundel uitgegeven. Drie violisten, te weten Janine Jansen, Joris van Rijn en Benjamin Schmid, werden gevraagd om ieder acht capriccio’s op cd op te nemen.

Het resultaat is een prachtige dubbel-cd, vorig jaar uitgebracht. Het is jammer dat de oudste componist in dit project, de door ons zeer gewaardeerde Marius Flothuis (1914-2001), het verschijnen van deze cd niet meer heeft kunnen meemaken. Zijn Capriccio klinkt melancholisch en vol verlangen. Één componist, Chiel Meijering, wil dat zijn caprice door een vrouwelijke violist wordt vertolkt. De partituur van zijn buitengewoon veeleisende werk getiteld “La vengeance d’une femme”, bevat typische Meijering-grapjes, met aanmoedigingen zoals “Keep on coming, baby!”.

Twee van de 24 componisten op deze dubbel-cd zijn vrouwen: Caroline Ansink en Vanessa Lann. Ansinks Capriccio is gebaseerd op een motief van drie tonen. Op allerlei manieren, bijvoorbeeld door snelle herhalingen, dubbelgrepen en trillers, wordt het stuk uitgebouwd. Naar het eind toe wordt een langzaam gedeelte geleidelijk getransformeerd naar een zeer snelle ritmische passage.

Lann heeft haar werk de titel “The Key to the Fourteenth Vision” meegegeven. Haar Capriccio is duidelijk gebaseerd op de veertiende caprice van Paganini, op hetzelfde korte ritmische motief en in dezelfde toonsoort. Net als Paganini’s Caprice moet de violist op dit ritmisch motief twee-, drie- en vierstemmig akkoorden spelen. Lanns tonale Capriccio doet prettig aan tussen de grillige maar boeiende werken van Michel van der Aa en Guus Janssen. Mijns inziens een geslaagd project.

Helen Metzelaar (Nieuwsbrief 33, april 2003)

^


Recensie Johanna Cornelia Ziesenis-Wattier (1762-1827): “De grootste actrice van Europa” door Marlies Hoff (Leiden: Astraea), 184 pagina’s. ISBN 90-75179-07-3.

Waarom een recensie over een actrice uit het verre verleden in een Nieuwsbrief van Vrouw en Muziek? Omdat muziek vaak een belangrijke factor was in de Nederlandse toneelwereld. Zo schreef Bartholomeus Ruloffs, muziekdirecteur van de Schouwburg in Amsterdam, rond 1785 muziek voor uitvoeringen van Johanna Wattier: Zangstukken in de geveinsde zotheid door liefde, voor de juffrouwen Wattier en Sardet, vervullende de rollen van Agatha en Bely.

In 1811 zou Napoleon Wattier “de grootste actrice van Europa” hebben genoemd naar aanleiding van haar optreden in Amsterdam in een toneelstuk van Racine. Het vele speurwerk in archieven leverde auteur Marlies Hoff genoeg informatie op voor een gedegen studie vol opmerkelijke feiten. In 1810 namen bijvoorbeeld een aantal acteurs, waaronder Wattier, zowel de leiding als de huur van de Amsterdamse schouwburg op zich toen de overheid stopte met het exploiteren van dit theater na de inlijving van Nederland bij Frankrijk.

Wattier had aanzien bij vele Nederlandse dichters en schrijvers. Zij waren benieuwd naar haar mening en stuurden hun manuscripten naar haar toe voor een beoordeling. Andersom verzocht Wattier soms om een nieuw toneelstuk. Zo schreef Tollens op haar verzoek het treurspel Lukretia, of de verlossing van Rome in 1805. Toch stelt Marlies Hoff dat Wattier zich tegenover schrijvers uiterst bescheiden opstelde omdat zij zich niet bevoegd voelde een oordeel over hun werk te vellen. Zo gedroeg pianiste/componiste Gertrude van den Bergh (1794-1840) zich ook. In 1833 vroeg Van den Bergh aan het bestuur van de Maatschappij tot Bevordering der Toonkunst ontheven te worden van het beoordelen van de ingezonden composities voor de talrijke prijsvragen: ‘ik voel mij als vrouw te zwak om composities van anderen te beoordelen (...)’.

Terwijl het beroep van toneelspeler, nets als het beroep musicus, laag werd gewaardeerd, liep Wattiers salaris in 1808 op tot ƒ 4.000, volgens Hoff het hoogste bedrag dat een Nederlandse toneelspeler ooit had verdiend. Wel moesten toneelspelers in die dagen in hun eigen kleding en rekwisieten voorzien.

In 1801 trouwde de inmiddels 39-jarige Wattier met de architect Bartholomeus Ziesenis. Hun enig kind leefde maar kort en in 1820 overleed de 51-jarige Ziesenis. Hij liet veel schulden na, zodat Wattier vol geldzorgen achterbleef. Door lid te worden van het Fonds ter Opleiding en Verdere Onderrigting van Tooneelkunstenaars kon zij nog wat verdienen.

Wat maakte Wattiers acteren zo bijzonder? Volgens tijdgenoten had zij een groot inlevingsvermogen en acteerde zij haar rollen op natuurlijke wijze, terwijl men gewend was aan gebrul en geschreeuw op het toneel.

Een gedegen studie die een waardevolle bijdrage levert aan de kennis over een groot Nederlands actrice.

Helen Metzelaar (Nieuwsbrief 33, april 2003)

^


Dark, muziektheater van Paul Koek en Edzard Mik, muziek van Calliope Tsoupaki. Uitgevoerd door ZT Hollandia en Rosa Ensemble in de Stadsschouwburg, Haarlem. Gezien op 29 maart 2003.

Calliope Tsoupaki heeft al een hele reeks muziektheaterstukken op haar naam:  Nadere kennismaking (1995), Medea (1996), Hippolutos (1996), E guerra e morte (1997) en The hunting gun (2000). Haar nieuwste stuk heet Dark en gaat over Jeanne d’Arc, die in 1429 het Franse leger leidde naar een overwinning op de Engelsen. Dark belicht de eenzaamheid van Jeanne d’Arc, die uitgeput op het slagveld staat met ontelbare lijken om haar heen, en in een monoloog haar rol als heldin overpeinst.

Dark is speciaal voor de Haarlemse Schouwburg geschreven, die na de laatste voorstelling ingrijpend wordt verbouwd. Daarom kon ZT Hollandia grote stukken uit de toneelvloer slopen en maakte de Schouwburg een onttakelde indruk. Doordat de stoelen uit de parterre waren verwijderd - het publiek bevond zich op de balcons - konden het Rosa Ensemble en soliste Jannie Pranger zich opstellen waar normaal gesproken ook het publiek zit. Zo werd er uitgebreid gebruikt gemaakt van de ruimte in de schouwburg.

Twee jonge meisjes vertolkten tegelijkertijd Jeanne d’Arc, terwijl haar tekst door Jannie Pranger werd gezongen. De verhaallijn en de inhoud waren fragmentarisch en daardoor niet altijd even duidelijk. Dark is ontstaan uit een samenwerking tussen muzikanten, componist, geluidsontwerpers, acteurs en regisseur Paul Koek, die allemaal ideeën mochten aandragen. Tot op het laatste moment wist niemand precies hoe de voorstelling zou worden.

Gedeelten uit de muziek had ik al op Radio 4 gehoord en toen was ik niet onder de indruk. Maar in de Schouwburg viel Tsoupaki’s overwegend statische maar toch pakkende muziek helemaal op z’n plaats. De bezetting van het Rosa Ensemble met z’n elektrische gitaren, slagwerk, samplers en computer, stond borg voor een muzieksoort met veel popelementen. Een bijzondere klankvermenging deed zich voor toen haar muziek samenklonk met het geluid van het slijpen van een zwaard aan een grote draaiende slijpsteen. Misschien was de uitspraak van Jannie Pranger iets te geschoold voor de vaak ruige en harmonisch niet complexe muziek van Tsoupaki. De passages met repeterende noten deden onmiddellijk denken aan het werk dat zij pal hiervoor schreef, een trio voor fluit, basklarinet en piano.

Verschillende visuele elementen waren indrukwekkend. Zo liet lichtontwerper Uri Rapaport een prachtige felgroene lichtstraal over het publiek de schouwburg in schijnen, een straal die geleidelijk groter werd. Bijzonder was ook de lange straal neervallend zand op het hoofd van de jonge Jeanne d’Arc. Op een gegeven moment trok zij drie ramen van de schouwburg open, zodat ook de voorbijgaande auto’s onderdeel van het stuk werden.

Deze laatste voorstelling van Dark was volgens Calliope Tsoupaki de beste. Al met al een bijzonder project. Als verhaal bleef de inhoud wat onduidelijk, maar ik heb me geen moment verveeld in deze bijna twee uur durende voorstelling zonder pauze.

Helen Metzelaar (Nieuwsbrief 33, april 2003)  

^


Recensie Julia Culp door Beno Hofman (Uitgeverij Noordboek 2002), 111 pagina’s. ISBN 90 330 1261 8. € 17,50.

Hoewel haar carrière maar van korte duur was, van 1905 tot 1919, mag de naam van Julia Culp (1880-1970) niet ontbreken als een van de beroemdste Nederlandse vocalisten. Culps stemomvang was niet groot. Pianist en begeleider Coenraad Bos stelde zelfs: “Waarschijnlijk was haar toonomvang kleiner dan bij welke andere zangeres met zo’n naam” (p. 86). Toch wist zij de harten van duizenden toehoorders te winnen: “Als ze je letterlijk op ’t toneel bestormen, je de handen kussen, je omringen, bij honderden met uitgestoken handen ... Ja, dat is eigenlijk wel verrukkelijk” (p. 63).

Julia Culp stamde uit een muzikale familie - haar zuster Betsy heeft haar vaak aan de piano begeleid en haar vader was contrabassist in het orkest van De Harmonie in Groningen. Ze is van Joodse komaf - haar voorouders kwamen uit Oude Pekela. Als ‘Jodenkind’ werd Julia in Groningen gediscrimineerd: “Vroeger op de meisjesschool, werd de heele klas soms op een partijtje gevraagd, - ik alleen niet” (p. 10).

In Groningen studeerde zij bij mevr. Groneman-Kappeyne van de Coppello, in Amsterdam bij Cornelie van Zanten en in Berlijn bij Etelka Gerster. Opera en oratorium deed zij niet; zij legde zich toe op de liedkunst. Het zwaartepunt van haar repertoire lag bij de Duitse romantische liederen; ze zong graag werken van Schubert, Schumann, Brahms en Richard Strauss. Culp and begeleider Coenraad Bos zijn overigens te beluisteren op één van de tien cd’s van “Het puik van zoete kelen: honderd jaar Nederlandse zangkunst” (Philips 464 385-2). Op een opname uit 1914 zingt zij Schuberts Heidenröslein en Brahms’ Wiegenlied met een opvallend heldere, natuurlijke stem. Culp is ook te horen in het Wiegeliedje van Catharina van Rennes, met Rennes zelf aan de vleugel, een opname uit 1906! Culps zuster Betsy Rijkens-Culp is ook meerdere malen te horen als begeleider van Jo Vincent.

Culp maakte veel indruk in Duitsland en Amerika. Vijf keer trok zij door Amerika; haar eerste tournee met 51 concerten begeleid door Coenraad Bos duurde vijfeneenhalve maand. Hofman vertelt dat zij altijd veel eigen spullen meenam: schilderijen, een theeservies, eigen kussens en linnen. Alleen zó voelde zij zich prettig.

Beno Hofman heeft een rijk geïllustreerde biografie samengesteld. Helaas komen we weinig te weten over de persoon Culp. Zij was twee keer getrouwd; wat voor soort huwelijken had zij? Had zij sterallures? Volgens Henriëtte Bosmans niet: “Zeer zelden zal men een uitvoerend kunstenaar aantreffen, die gelijk Julia Culp, zo weinig egocentrisch haar herinneringen beleeft” (Algemeen Handelsblad, 4.10.1950). Deze biografie is een welverdiend eerbetoon aan een groot zangeres.

Helen Metzelaar (Nieuwsbrief 33, april 2003)

^


Lorre Lynn Trytten, Feet on the Ground, Mirasound (2002), MIRA 399353

Onlangs is de CD Feet on the Ground verschenen, met werken van Lorre Lynn Trytten, uitgevoerd door het Gustav Klimt strijkkwartet, Aram Kersbergen op basgitaar en contrabas, Arend Niks op drums, Eddy Koopman op percussie, Jan Hollander en Henk Heijink op trompet, Bart van Lier en Jan Elsink op trombone, Marian Bolt op piano en natuurlijk Lorre Lynn Trytten zelf als solovioliste en –altvioliste.

De muziek op Feet on the Ground valt niet onder één noemer samen te vatten. Lorre Lynn Trytten verkent op deze CD de meest uiteenlopende genres en ze draait er bovendien haar hand niet voor om totaal verschillende genres te laten versmelten tot één nieuwe. Het opvallendste voorbeeld daarvan is Preludio van J.S. Bach. Trytten heeft dit gearrangeerd als een ‘ultieme shuffle’, voor viool, altviool en drums. Terwijl Bach duidelijk aanwezig blijft, ontstaat er door die swing van de shuffle zo iets anders, dat je als luisteraar gebiologeerd blijft luisteren.

Ondertussen klinken veel nummers ook gewoon heel lekker. De vaste bezetting van viool/altviool, strijkkwartet, bas en drums, werkt als een verbindend element. Bovendien is het een solide basis waardoor Trytten de kans krijgt werkelijk de sterren van de hemel te soleren. Het is een plezier om te luisteren naar hoe krachtig en helder haar klank is. Ze heeft een sterk ontwikkeld gevoel voor ritme en raakt nooit de swing kwijt, hoe ingewikkeld ze het zichzelf ook maakt.

Niet alle nummers zijn even sterk. De tango In Retrospect bijvoorbeeld is zelfs een beetje saai. Het is mooi, maar het klinkt te bekend in de oren. De altvioolsolo daarentegen springt er direct uit, door de plotseling grillige melodielijn. Een van de nummers die er voor mij bovenuit springt is het jazznummer Montmartre, oorspronkelijk van Dexter Gordon, maar volledig eigen gemaakt door Trytten en Co. Als je Lorre Lynn Trytten als jazzvioliste hoort, denk je al gauw aan haar beroemde voorganger Stéphane Grappelli. Zij gaat echter nog een stapje verder dan hij, in die zin dat ze meer experimenteert

Clara de Mik (Nieuwsbrief 33, april 2003)

^


Langverwachte CD van Maud Sauer swingt, zingt, piept en kraakt

Maud Sauer is wat je noemt een echte rot in het vak. Al vanaf eind jaren ’70 is zij niet meer weg te denken uit de wereld van de muziek. Als net afgestudeerde hoboïste aan het conservatorium van Den Haag veroverde zij al snel een plek in de hedendaagse en geïmproviseerde muziek. Een opvallende plek, omdat hobo in dat circuit nieuw was. Ze speelde jarenlang in het Maarten Altena Kwartet en in het septet van Guus Janssen. Ze stond ook vaak als solist op verschillende podia in binnen- en buitenland. Daarbij is ze altijd actief geweest op het gebied van emancipatie van vrouwen in het muziekleven. Nog iets wat ze vanaf begin jaren ’80 al doet - in het begin zo terloops mogelijk, maar in de loop der jaren steeds bewuster - is componeren. Het resultaat van haar veelzijdige muzikale carrière van de afgelopen twintig jaar is voor het eerst te beluisteren op de CD Ergens / Ooit.

Ergens / Ooit, zeer stijlvol vormgegeven overigens, bevat de filmmuziek die Maud Sauer in de jaren ’80 schreef voor de films Eduardo Uruguayo en …and that is why the state is to blame en voor de documentaire Time Seeking Circles, alledrie gemaakt door de filmmaker Frank Diamand. Diamand is tevens de dichter van de twee liederencycli Otra Vez (1991) en Ergens / ooit (2001), die ook op de CD staan, gezongen door sopraan Lara Diamand. Bovendien zijn er maar liefst vier solo-improvisaties te horen, opgenomen in 1982 tijdens het Claxon Festival en in 1991 tijdens het festival Women and Music, met Maud Sauer op hobo en engelse hoorn.

De CD is verrassend en afwisselend en schijnt een breed licht op wat Maud Sauer te bieden heeft. De swingende en melodieuze filmmuziek vraagt naar meer en van haar knotsgekke, maar zeer virtuoze improvisaties op hobo en engelse hoorn gaan af en toe je haren overeind staan. De cyclus Otra Vez, voor sopraan, klarinet en piano bevat kleurrijke en vrij tonale liederen. Ergens / ooit daarentegen heeft een veel abstracter karakter, met name door de combinatie van sopraan en slagwerk.

Toch mis ik een aantal werken op deze CD. Glijbaan voor drie hobo’s bijvoorbeeld, en Tomaat voor vier blazers, piano, contrabas en drums. Of Traan, heel anders dan Tomaat maar wel voor dezelfde bezetting. Waarom staat er niet één van dit soort werken op de CD? Dat had het geheel nog completer gemaakt.

Maud Sauer, Ergens / Ooit. Essential

Clara de Mik (Nieuwsbrief 33, april 2003) 

^


Kamermuziek van Henriëtte Bosmans en Lex van Delden, Talin Records TA 002, www.klassiekecd.nl

In de nieuwsbrief van september 2000 verscheen een recensie over de eerste cd van het nieuwe label Talin Records, gewijd aan de prachtige liederen van Bertha Frensel Wegener-Koopman (1874-1953). Onlangs is de tweede cd van dit label verschenen, met cello- en pianomuziek van Henriëtte Bosmans (1895-1952) en Lex van Delden (1919-1988).

Niet alleen is deze cd weer een juweeltje, zij gaat ook weer gepaard met een bijzonder fraai boekwerkje, waarin Huib Ramaer ditmaal de kortdurende band tussen Bosmans en de veel jongere Lex van Delden beschrijft. Van Delden leerde Bosmans in oktober 1947 kennen toen hij blaadjes voor haar omsloeg tijdens haar uitvoering van Pijpers fluitsonate met fluitist Johan Feltkamp in het Concertgebouw. Al snel schaarde hij zich onder haar loyale bewonderaars en schreef hij voor Het Parool meerdere enthousiaste kritieken over haar optredens en composities. De bewondering was wederzijds: toen Bosmans een uitvoering van Van Deldens liedcyclus ‘L’amour’ op de radio hoorde, was zij diep ontroerd en belde hem meteen hierover op.

Op deze cd is te horen dat Bosmans en Van Delden raakvlakken in hun muzikale taal hebben. Beide componisten bezitten een sterk lyrische kant met welluidende melodieën, alhoewel de pianosonate van Van Delden veel invloed van Bartók toont, een componist waarmee Bosmans weinig op had. Ook gebruikt de autodidact Van Delden over het algemeen veel dissonantere  samenklanken.

Toen in juni 1951 werd vastgesteld dat Bosmans ongeneeslijk ziek was, componeerde Lex van Delden een vocalise als “muzikaal eerbetoon aan deze levenslustige, getalenteerde en geestrijke vrouw”, die hij als een tweede moeder beschouwde (Van Deldens ouders waren beiden in 1943 vermoord in het concentratiekamp Sobibor). Oorspronkelijk voor mezzosopraan en piano, blijkt zijn ‘Vocalise’ zeer geschikt om te worden uitgevoerd door cello en piano, temeer omdat een vocalise altijd tekstloos is.

De vertolkingen op deze cd door celliste Doris Hochscheid en pianist Frans van Ruth zijn warmbloedig en van uitzonderlijk hoog niveau. Het langzame middendeel in de sonate voor solo cello van Van Delden is ontroerend mooi en Bosmans’ cellosonate, haar eerste in een lange reeks werken voor cello, is een waar genot om naar te luisteren. Van harte aanbevolen!

Helen Metzelaar (Nieuwsbrief 32, januari 2003)

^


teer in de tijd -Muse conNAction met gedichten van Kouwenaar, Jansma en Kopland. Noortje Korst: zangvoordracht; Annemiek van de Geijn: piano. isbn 90-27815615, te bestellen via tel. 076 – 564 02 32 of 076 – 571 30 82.

Muziek, vormgeving, poëzie en beeldende kunst: bij teer in de tijd gaan diverse kunstdisciplines samen. Om te beginnen is het een prachtig vormgegeven boekje met gedichten van Gerrit Kouwenaar, Esther Jansma en Rutger Kopland. Verder is te zien dat ieder gedicht wordt voorafgegaan door een matdoorzichtige pagina met een abstracte afbeelding in heldere kleuren waar de tekst van het gedicht op de volgende pagina doorheen schemert. Tenslotte bevindt zich voor in het boekje een cd, met daarop een registratie van de geïmproviseerde vertolkingen van de gedichten door zangeres Noortje Korst en pianist Annemiek van de Geijn.

In totaal hebben Korst en Van de Geijn op deze cd negen gedichten – van iedere dichter drie – getoonzet onder het thema ‘tijd en vergankelijkheid’. De liederen zijn in het muzikale idioom en de directe emotionele lading het beste te omschrijven als chansons. Korst en Van de Geijn zijn niet de eersten die teksten van Nederlandse dichters op een dergelijke manier op cd zetten, maar slechts zelden sluiten tekst en muziek zo goed op elkaar aan als in teer in de tijd. Het enige minpuntje aan deze cd is dat hij zo kort is, slechts 23 minuten.

Petra van Langen (Nieuwsbrief 32, januari 2003)

^


Virgo Supercluster: de nieuwe cd van een unieke bigband -Onlangs heeft United Women’s Orchestra een nieuwe cd uitgebracht met als gastsolist Ingrid Jensen op trompet en flugel: Virgo Supercluster, JazzHausMusik Keulen JHM 123.

De Nederlands / Duitse bigband bestaat inmiddels al tien jaar. De formatie begon in 1992 als workshop en is snel uitgegroeid tot een van de weinige professionele bigbands die zich toeleggen op het spelen van nieuwe muziek. In 1996 kwam de eerste cd, The Red One uit, gevolgd door The Blue One in 1999. Het hoesje van de nieuwste cd neigt erg naar geel, maar kennelijk is toch besloten het te vernoemen naar ‘The Virgo Supercluster Suite’, een van Fuchs’ composities op de cd.

Christina Fuchs en Hazel Leach vormen samen de motor van het orkest. Zij schrijven alle composities en arrangementen, ze dirigeren tijdens concerten en bovendien spelen ze zelf ook mee. Hazel Leach is geboren in Engeland en in 1979 naar Nederland verhuisd. Ze is als docente verbonden aan de afdeling lichte muziek van het Arnhems Conservatorium en speelt tenorsaxofoon en dwarsfluit. De Duitse Christina Fuchs is sinds 1984 werkzaam als tenorsaxofonist, klarinettist en componist in diverse ensembles. Haar specialiteiten zijn jazz, improvisatie en nieuwe muziek.

Ook de overige spelers van United Women’s Orchestra kunnen putten uit een brede achtergrond en ruime ervaring. De composities op Virgo Supercluster klinken nieuw en uitdagend, en ademen tegelijkertijd de sfeer van een authentieke bigband, dankzij het strakke samenspel en de vele improvisaties. Een echte aanrader!

Bezoek voor meer informatie de website www.unitedwomensorchestra.com

Clara de Mik (Nieuwsbrief 32, januari 2003)

^


Barbara Strozzi - Arie, lamenti e cantate. Uitgevoerd door Susanne Rydén: sopraan en Musica Fiorita. Harmonia Mundi France, HMC 905249.

Zoals bijna alles is muziek ook aan mode onderhevig, wat betekent dat de ene keer de ene dan weer de andere componist extra in de belangstelling staat. Wat de vrouwen betreft is dat op dit moment zonder twijfel de 17e eeuwse componiste Barbara Strozzi. Er verschijnen opmerkelijk veel cd´s met composities van Strozzi en van diverse ensembles heb ik vernomen dat zij bezig zijn programma´s samen te stellen met werken van deze componiste. En waarom ook niet, want iedere keer als ik haar muziek hoor word ik opnieuw getroffen door de schoonheid en dramatiek daarvan, dus wat mij betreft kan die muziek voorlopig nog niet vaak genoeg uitgevoerd worden. Zeker als al die uitvoeringen zo prachtig zijn als de uitvoering (afgezien van hier en daar een kleine onzuiverheid) die het Ensemble Musica Fiorita met zangeres Susanna Rydén zojuist op cd heeft gezet.

Arie, lamenti e cantate is de toepasselijke titel van deze cd, waarmee direct duidelijk is dat het niet alleen om "zware" werken gaat, maar een mengeling is van werken met een licht karakter bestaande uit coupletten met een refrein (de aria´s) en werken met een serieuzere inhoud en een afwisseling van recitatief en arioso. Maar luchtig, grappig, serieus of zeer serieus, het zijn allemaal hele mooie werken, waarbij duidelijk is dat Strozzi in eerste instantie schreef voor de virutoze vrouwenstem, haar eigen instrument.

Petra van Langen (Nieuwsbrief 24, december 2000)

^


Hildegard von Bingen - 11.000 Virgins. Chants for the Feast of St. Ursula. Uitgevoerd door Anonymous 4. Harmonia Mundi France HMU 907200.

Ongeveer 500 jaar eerder schreef Hildegard von Bingen haar muziek, nog zo´n componiste die erg in de belangstelling staat. Het kwartet Anonymous 4 heeft een cd uitgebracht met de titel 11.000 Virgins. Chants for the Feast of St. Ursula. Het feest van St. Ursula en de elfduizend maagden vindt jaarlijks plaats op 17 september. Waarschijnlijk werd dit feest in het klooster van Hildegard, dat diverse relikwieen van de heilige en haar dienstmaagden bezat, met veel plechtig ceremonieel gevierd. Hildegard zelf heeft ook diverse religieuze werken voor deze dag geschreven. Op deze cd worden die gecombineerd met werken van andere onbekende componisten, om de krachtige indruk die de werken op haar eerste publiek maakten te laten herleven. En dat werkt, want langzamerhand wordt je als luisteraar door de muziek meegevoerd en wordt je steeds meer getroffen door de mystieke kracht van Hildegards werken. Het is juist de afwisseling van werken van Hildegard en van anderen waardoor je (opnieuw) het bijzondere van Hildegards muziek herkent.

Minstens zo belangrijk als de muziek zelf is hierbij de geweldige uitvoering van Anonymus 4. Ik heb deze uitvoering eens vergeleken met andere uitvoeringen van werken van Hildegard. Hoewel die helemaal niet onaardig zijn, steekt Anonymus 4 hier met kop en schouders bovenuit. Dit ensemble is in staat om je het geheim van de muziek van Hildegard werkelijk te laten ondergaan.

Petra van Langen (Nieuwsbrief 24, december 2000)

^


Henriëtte Bosmans - Mélodies françaises. Uitgevoerd door Jannie Pranger, sopraan, en Tomoko Mukaiyama, piano. NM Classics 92107.

Het idee om een CD met uitsluitend Franse liederen van Henriëtte Bosmans (1895-1952) uit te brengen is toe te juichen. Jettie Bosmans was een fervente francofiel, sprak vloeiend Frans en voelde zich meer thuis in Frankrijk dan in Nederland. Anderhalf maand voor haar trieste, te vroege dood - ze leed aan maagkanker -, schreef ze vrienden, onderstreept met rode potlood: "ik ben niet geschikt voor, en pas niet in Holland, (...) ik had in Frankrijk moeten leven - geleefd moeten hebben."

Bosmans ging graag naar Parijs, waar ze al in de jaren twintig in de Salle Debussy optrad met de violist Ferdinand Helmann en de cellist Henk van Wezel, beiden gerenommeerde musici. In mei 1932 begeleidde zij Else Rijkens in Parijs, o.a. in haar eigen lied, "Le diable dans la nuit". Dat dit lied in 1935 zou zijn gecomponeerd, zoals in het CD-boekje staat vermeld, klopt dus niet, maar de vertolking van dit flitsend lied, waarin een duivel soep maakt van driehonderdduizend zelf gedode muizen om op te dienen aan ongemanierde minnaars, is goed gelukt.

Van jongs af luisterde Bosmans graag naar zang-piano duo's. Als kind hoorde ze Nederlands meest bekende duo, Johannes Messchaert en Julius Röntgen. Ze was zeer enthousiast over optredens van Pierre Bernac met Francis Poulenc, maar minder over Kathleen Ferrier, wiens eerste optreden buiten Groot Brittanië plaats vond in Amsterdam. Op 11 april 1948 speelde Bosmans op de British Council in Amsterdam o.a. werken van Pijper en Von Brucken Fock; op datzelfde concert zong ook Kathleen Ferrier. Ook is Bosmans weg van de recitals van Peter Pears met Benjamin Britten als begeleider. In Vrij Nederland zet ze haar ideeën uiteen over de rol van begeleiders. Ze vindt dat zanger en begeleider beide op hetzelfde peil moeten staan en een eenheid moeten vormen, en stelt dat het moeilijk is "een groot liederenzanger of zangeres te noemen, zonder die onmiddellijk te associëren met zijn of haar partner."

Bosmans verlangt naar een artistieke symbiose zoals die van Britten en Pears, naar iemand met wie zij haar artistieke creativiteit verder kan ontwikkelen. Deze symbiose vindt ze met de Franse zangeres Noëmie Perugia (1903-1992), die ze hoorde op 24 november 1947 in een recital te Amsterdam, begeleid door Willy Meeuwse. Perugia en Bosmans besluiten een duo te vormen en al snel inspireert Perugia haar tot het componeren van liederen. Het eerste lied dat ze aan Perugia opdraagt is Méditation, dat ze uitvoeren in juli 1948. De onbestendige sfeer van de muziek versterkt de sfeer van het gedicht, goed weergegeven op deze CD. Dan in oktober 1948 komt Perugia, die in Parijs is blijven wonen, weer naar Nederland en presenteren ze een nieuw Bosmans-lied, Les deux enfants du roi. De keus van dit weemoedige gedicht lijkt niet louter toevallig: twee koningskinderen beminnen elkaar, maar diepe wateren scheiden hen De brug naar elkander is te ver weg, zij ligt aan het einde van de wereld.

Het jaar daarop zet Jetty vier gedichten van Paul Fort op muziek en draagt ze allen op aan Noémie. Deze vier liederen - La chanson des marins halés, Le regard éternel, La chanson fatale en Le petit cheval blanc - oogsten bijzonder goede kritieken. De pas overleden Hélène Nolthenius schreef in Elseviers Weekblad (1956): "De uitzonderlijke voordrachtkunst, die Perugia beroemd maakte, inspireerde haar tot liederen zó subtiel van tekst-declamatie, zó raak van sfeer en illustratie in de pianopartij, als ze slechts door de werkelijk groten zijn geschreven." Nolthenius: "Hier is, ten slotte, de triest-glimlachende levenswijsheid van wie dit bestaan verraderlijk en onbestendig bevonden heeft. O, dat stille fluisteren op twee lage tonen uit 'La chanson fatale': "Il faudra bien subir la mort, comme ton amour pour moi, ma mie."

In de zomer van 1950 heeft Bosmans drie liederen getoonzet: Je ne suis pas seul, On frappe (waarom niet opgenomen op deze CD?) en Pour toi mon amour: "ik heb vogeltjes, bloemen en zware kettingen gekocht voor jou, mijn liefde, en ik heb je gezocht op de slavenmarkt maar niet gevonden." Aan vrienden schrijft ze: "Heb intusschen nieuwe liederen gemaakt voor haar, hoop maar hevig dat ze die goed vindt. --- Het zijn allemaal .... liefdesgedichten, hoe haal je het in je hoofd in deze tijd! Zij waarschuwde mij al meteen per brief toen zij 't in de gaten kreeg: ne te chantonne pas en des sujets amoureux...toen was ik natuurlijk heelemaal niet meer te houden en schreef er vijf (...) Als zij ze (weer) afkeurt zooals die vorige waar ik je over schreef, sturen 'wij' ze metéén door naar Bernac ... hè?"

Misschien heeft Perugia inderdaad negatief gereageerd op deze liefdesliederen, want in september 1950 componeert Bosmans La chanson du chiffonnier - 'alles vergaat tot vodden: eer, liefde, geluk, alles komt terecht bij de voddenraper: "chiffon, chiffon, tout est chiffon." In Het Parool schrijft criticus en componist Bertus van Lier dat hij graag dit lied zou willen horen van iemand als Edith Piaf.

De uitstekende toelichting in de begeleidende 'liner notes' werd geschreven door Nancy van der Elst, iemand die Perugia goed heeft gekend. Onlangs vertelde Van der Elst mij dat, hoewel de tempo van Bosmans' liederen met metronoomcijfers is aangegeven, dit niet altijd betekent dat Bosmans haar liederen op die snelheid uitgevoerd wilde hebben. Op Bosmans' eigen aanwijzing zong Perugia bijvoorbeeld zowel Le petit cheval blanc als Les médisants langzamer, wat vooral voor Les médisants aan te raden is omdat de te hoge tempoaanduiding een mooie interpretatie belemmert.

De vertolkingen op deze CD zijn over het algemeen zeer goed. Beide uitvoerders staan bekend om hun uitvoeringen van eigentijdse muziek. Jannie Pranger heeft nieuwe werken van Xenakis, Kurtàg en Sciarrino gepresenteerd, terwijl Tomoko Mukaiyama in 1994 een solo-CD uitbracht met werken van o.a. Galina Oestvolskaya, Sofia Goebaidoelina en Vanessa Lann. Ze hebben al vaker samen gewerkt (zie mijn recensie van hun CD "Verhalen getoonzet", Donemus CV 86, in Nieuwsbrief nr. 22, afgelopen juni). Het enige storende is dat Pranger een enkele keer naar een toon toe glijdt in plaats van meteen te pakken. En misschien zouden sommige passages in de pianopartij iets expressiever moeten zijn; ze klinken soms iets te gehaast, zoals in La chanson fatale.

De volgorde van de liederen is goed gekozen. Het eerste lied, Mon rêve familier, is een vroeg werk uit 1921 en biedt ons de gelegenheid om de compositorische ontwikkeling van Bosmans te volgen: van een romantisch idioom naar een meer impressionistisch palet. Dit is meteen al te horen in het tweede lied, het geestige Le diable court dans la nuit. Persoonlijk houd ik minder van de dramatische uitbarstingen in sommige liederen, zoals in Le naufrage, en meer van haar liederen met een ironische ondertoon. Grappig om te horen is een flard van de Marseillaise die ineens in La chanson du chiffonnier om de hoek komt kijken. Toch ontkom ik niet aan de indruk dat Bosmans vaak gedichten heeft gekozen met Perugia in gedachten, zoals in Le regard éternel: "vannacht heb ik gedroomd dat mijn geliefde dood in het graf lag en dat ik naast haar lag. We keken elkaar aan en ik droomde dat ik eindelijk leefde; die nacht droomde ik dat we elkaar aankeken met een eeuwige blik."

Helen Metzelaar (Nieuwsbrief 23, september 2000)

^


Bertha Frensel Wegener Koopman - Liederen. Uitgevoerd door Ingrid Kappelle en Miklos Schwalb.Tatlin Records, TA 001.

In de eerste helft van de 20ste eeuw genoot Bertha Frensel Wegener-Koopman (1874-1953) als componiste een redelijke bekendheid. Liederen van haar hand gingen in bundels als zoete broodjes over de toonbank en werden regelmatig door beroemde zangeressen als Aaltje Noorderwier en Jo Vincent in de concertzalen ten gehore gebracht. Ook buiten Nederland was Koopman succesvol. Zo werden haar Engelse en Franse liederen bijvoorbeeld uitgevoerd in New York en Chicago. Dat is vandaag de dag wel anders. Nog maar weinigen zullen weten wie Bertha Frensel Wegener-Koopman was. Wellicht gaat dat veranderen, want dankzij de cd - gepresenteerd in een zeer fraai vormgegeven boekje - van zangeres Ingrid Kappelle en pianist Miklos Schwalb kan iedereen nu kennis maken met de liederen van deze componiste.

De cd bevat een bloemlezing uit het liedrepertoire van Koopman. De vroegste liederen op Duitse teksten verschenen in 1909. Na de Eerste Wereldoorlog toonzette Koopman ook gedichten uit andere Europese talen, zoals het Engels en Frans. Het is waarschijnlijk onder invloed van haar leraar compositie aan het Amsterdams conservatorium, Bernard Zweers, geweest dat zij voor haar liederen ook Nederlandse teksten van onder andere Jan Pieter Heije en Willem Kloos gebruikte.

In de meeste liederen blijft Koopman trouw aan de Duitse Romantiek. In de latere liederen op Franse en Engelse teksten bewandelt zij een avontuurlijker koers, hoewel zij zich nooit buiten de paden van de tonaliteit begeeft.

Het duo Kappelle en Schwalb brengt dit programma niet alleen op cd, maar voert het ook regelmatig uit tijdens recitals. Daarbij worden zij bijgestaan door Huib Ramaer, die tussen de verschillende liederen mondeling een tijdsbeeld schetst.

U kunt de cd bestellen door F 37,50 over te maken op rekeningnummer 1845.07.782 t.n.v. Tatlin records, o.v.v. Kooman-cd. Meer informatie: www.deekap.cistron.nl

Petra van Langen (Nieuwsbrief 23, september 2000)

^


Elisabeth-Claude Jacquet de la Guerre - Sonatas. Uitgevoerd door Camerata Moderna MDG 605 0807-2.

Elisabeth Jacquet de la Guerre (1665-1729) was een van de weinige vrouwen die tijdens het regime van Lodewijk XIV carrière maakte als componiste. Al als klein meisje trad zij op aan het hof en bracht zij de zonnekoning met haar zang en klavecimbelspel in verrukking. Lodewijk XIV nam haar onder zijn hoede en liet haar samen met zijn eigen kinderen opvoeden door zijn toenmalige maîtresse Madame de Montespan. In 1684 trouwde Elisabeth met de organist Marin de la Guerre en verliet zij het hof, maar tot haar dood behield zij een grote verering voor haar ‘stiefvader’ Lodewijk XIV.

Elisabeth Jacquet de la Guerre ontwikkelde zich tot een van de belangrijkste klavecinisten en componisten van haar tijd, temidden van componisten als Louis Couperin, Lully, Delalande, Campra, Maris en Destouches. Haar oeuvre omvat onder andere werken voor klavecimbel, sonates en triosonates in de toen moderne stijl, die Franse met Italiaanse stijlkenmerken combineert. De sonates en trionsonates die op deze cd worden uitgevoerd schreef Elisabeth oorspronkelijk voor strijkers en basso continuo. De strijkers zijn door Camerata Moderna echter vervangen door blokfluiten; een praktijk die ook al tijdens de barok vaak werd toegepast. Natuurlijk geeft de veel zachtere klank van de blokfluiten de werken een heel andere dimensie dan wanneer ze met strijkers worden uitgevoerd, maar dat is met betrekking tot Camerata Moderna zeker geen minpunt. Het ensemble weet de dramatische kracht en expressiviteit van Elisabeths werken bijzonder overtuigend naar voren te brengen. Het is een genot de cd te beluisteren, het boeit van begin tot einde, niet in de laatste plaats vanwege de prachtige klank die het ensemble produceert.

Petra van Langen (Nieuwsbrief 22, juni 2000)

^