Wat heb ik toch een heerlijk beroep! Bijna dagelijks leer ik tijdens concerten en via krant of radio nieuwe muziek en inspirerende musici kennen, waardoor mijn leven in beweging blijft en mijn geest gescherpt wordt. Op een van die concerten hoorde ik het Strijkkwartet van Ethel Smyth, dat in zijn geladenheid verwant is aan het expressionisme van Schšnberg. Schitterend stuk, van een kleurrijke Britse componiste en suffragette, die ooit gevangen zat nadat ze een steen door de ruiten van het Ministerie van Binnenlandse Zaken had gegooid. Vanuit het celraampje dirigeerde ze met een tandenborstel haar medegevangenen in haar rebelse March of the Women. Een vrouw naar mijn hart.
Zoekend naar andere werken vond ik een opname van haar opera The Wreckers. Deze speelt zich af in een Engels vissersdorpje, waar twee buitenstaanders weigeren te voldoen aan de gangbare mores en uiteindelijk worden omgebracht. Het was alsof ik een blauwdruk van Peter Grimes kreeg voorgeschoteld. Ook muzikaal zijn er veel raakvlakken. Smyth weet misschien nog wel indringender dan Britten het woelen der baren en emoties in noten te vangen. Haar muziek is dramatisch zonder pompeus te zijn en grijpt je meteen bij de lurven, om je tot het tragische einde niet meer los te laten.
Omdat ik vind dat deze prachtopera zo snel
mogelijk op de planken moet komen, bestook ik intendanten, artistiek leiders en
dirigenten met opnames en partituren. Zonder uitzondering roemen zij de
kwaliteit en schoonheid van de muziek. Steevast voegen zij echter toe: ÔZe
heeft wel erg goed naar Britten geluisterd.Õ Als ik riposteer dat Smyth haar
opera in 1904 voltooide, negen jaar voordat Britten geboren werd, vallen zij
stil.
Ooit gaat het me lukken The Wreckers uitgevoerd te
krijgen. Dan zal men zich afvragen: betrof de veertig jaar later gecomponeerde Peter
Grimes een geval van plagiaat? Of was het inspiratie?
Ik hou het op plaginspiratieÉ
Eerder verschenen in Luister juni 2006